Het was een warme zomerdag en de lucht was zwaar van de hitte. In de verte rommelde het onweer al en de donkere wolken stapelden zich op in de lucht. Mensen haastten zich naar binnen en sloten ramen en deuren, bang voor de naderende storm.
Maar één man leek zich nergens druk om te maken. Hij stond aan de rand van een sloot, zijn hengel uitgeworpen in het water. Om hem heen waren de bomen al begonnen te ruisen in de wind en de eerste regendruppels vielen.
Een voorbijganger keek hem verbaasd aan en vroeg waarom hij niet naar binnen ging, weg van het onweer. De man keek op en lachte. “Als je dit bij onweer doet, drijven straks drollen in de sloot,” voorspelde hij met een knipoog.
De voorbijganger keek hem nog verbaasder aan en vroeg wat hij bedoelde. De man wees naar de donkere wolken en legde uit dat zijn vader altijd had gezegd dat als je tijdens een onweersbui ging vissen, de drollen van de vissen in de sloot zouden drijven. Een bijgelovige gedachte, maar voor de man leek het een goede reden om te blijven staan.
En inderdaad, terwijl de regen met bakken uit de hemel viel en de bliksem insloeg in de verte, begonnen er kleine stukjes bruine massa in de sloot te drijven. De man lachte triomfantelijk en riep naar de voorbijganger: “Zie je wel, mijn vader had gelijk!”
De voorbijganger schudde zijn hoofd en liep snel door, niet goed wetend wat hij van dit vreemde tafereel moest denken. De man aan de sloot bleef echter onverstoorbaar doorvissen, genietend van de rust en de kalmte die hij vond aan het water, zelfs tijdens een onweersbui.
En zo eindigde het verhaal van de man die bij onweer ging vissen en drollen in de sloot voorspelde, een vreemde en onverklaarbare gebeurtenis die iedereen die het hoorde met verbazing vervulde.